Hoardingproblematiek of gewoon een vol huis

Wanneer is er echt sprake van hoarding problematiek?

Een te vol huis kan zeker duiden op hoardinggedrag of problematische verzamelen, maar het hoeft niet. Er kan ook sprake zijn van verwaarlozing, vervuiling, chronische desorganisatie, niet weten hoe op te ruimen enzovoorts enzovoorts.

Er is sprake van hoardingproblematiek als voldaan wordt aan de criteria uit de DSM-5, zie onderaan dit artikel. Een diagnose mag alleen gesteld worden door een gekwalificeerd en bevoegd behandelaar. Diegene kan ook, samen met diegene die het probleem heeft, op zoek gaan naar behandeling.

 

Waarom is het van belang om te weten of iemand last heeft van hoardingproblematiek of dat er iets anders aan de hand is?

Weten wat er speelt helpt bij het bepalen van de manier waarop iemand geholpen kan worden.

      Wanneer er sprake is van vervuiling zonder hoardingproblematiek kan er, in samenspraak met de client, een grondige en grote schoonmaak gedaan worden zodat de client in een schoon huis opnieuw kan beginnen. Wel is het van belang om te kijken naar de oorzaken van de vervuiling en indien nodig begeleiding aan te bieden om terugval te voorkomen.

    Ook kan het zijn dat iemand lichamelijk of mentaal niet meer in staat blijkt voor zichzelf en de omgeving te zorgen. In dat geval wordt er gezocht naar adequate hulp zodat diegene comfortabel kan leven. Als het niet anders kan komt begeleid wonen of wonen in een zorgcomplex om de hoek kijken.

  Bij een uit de hand gelopen verzameling zijn gesprekken over grenzen en voorkomen van gevaarlijke situaties een mogelijk middel om overlast te voorkomen.

   Als er daadwerkelijk sprake is van hoardingproblematiek wordt een ander traject gestart. Een optimaal resultaat krijg je bij een combinatie van psychische begeleiding samen met thuisbegeleiding. In de meeste gevallen gaat het om een langdurig traject en blijft begeleiding of controle op terugval nodig.

      Er zijn nog meer oorzaken van een (te) vol huis te benoemen zoals het syndroom van Diogenesses, verslavingsproblematiek en dergelijke. Iedere oorzaak vergt zijn eigen aanpak van het probleem waarbij het eindresultaat moet passen bij diegene die het betreft. Dat kan ook inhouden dat monitoren op terugval het meest haalbare is.



DSM-5 criteria

1.  Persisterende moeite om bezittingen weg te doen of er afstand van te nemen, ongeacht de werkelijke waarde.

2.  Deze moeite komt voort uit een sterk gevoelde behoefte om bepaalde voorwerpen te bewaren, en uit de lijdensdruk die gepaard gaat met het wegdoen van deze voorwerpen.

3.   De moeite om bezittingen weg te doen, leidt tot de verzameling van een grote hoeveelheid bezittingen die in de weg staan en voor zo veel rommel zorgen dat de woonruimtes nauwelijks voor hun eigenlijke functie kunnen worden benut. Als er ruimtes zijn opgeruimd, is dat alleen dankzij de tussenkomst van derden (zoals een familielid, schoonmaker of instantie).

4.   Het verzamelen veroorzaakt klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen (waaronder de instandhouding van een veilige omgeving voor zichzelf en anderen).

5. Het verzamelen kan niet worden toegeschreven aan een somatische aandoening (zoals hersenbeschadiging, cerebrovasculaire aandoeningen of het syndroom van Prader-Willi.

6.     Het verzamelen kan niet beter worden verklaard door de symptomen van een andere psychische stoornis (zoals obsessies bij een obsessieve-compulsieve stoornise, afgenomen energie bij een depressieve stoornis, wanen bij schizofrenie of een andere psychotische stoornis, cognitieve deficiëntie bij een neurocognitieve stoornis, of beperkte interesses bij een autismespectrumstoornis).

Geschreven door Ingrid Tielemans in het kader van de NHW 2022